- rust
- {{rust}}{{/term}}1 [algemeen]repos 〈m.〉2 [afwezigheid van drukte; ongenoegen; stilte] calme 〈m.〉3 [afwezigheid van beweging] tranquillité 〈v.〉4 [sport en spel]mi-temps 〈v., onveranderlijk〉♦voorbeelden:1 iemand geen rust gunnen • tenir qn. en haleinezich geen rust gunnen • ne pas s'accorder de répithij is in diepe rust • il dort profondément〈Algemeen Zuid-Nederlands〉 op rust gaan • prendre sa retraite〈spreekwoord〉 rust roest • l'écurie use plus (le cheval) que la course2 rust noch duur hebben • n'avoir ni paix ni trêvede rust bewaren • préserver le calmede zieke moet rust hebben • le malade doit se reposerniets dat de rust verstoort • rien qui trouble le calmein rust en vrede leven • mener une vie paisibleiemand, iets met rust laten • laisser qn., qc. tranquilleop rust gesteld zijn • tenir à sa tranquillitégeen rust in zijn gat hebben • avoir le feu au derrière
Deens-Russisch woordenboek. 2015.